|
|
Romp |
Eiken zestienkant, gedekt met leien, op ronde gemetselde voet |
Kap |
Gedekt met eiken schaliën |
Vlucht |
22,00 m. |
Wiekenvorm |
Systeem Dekker met automatische remkleppen op beide roeden |
Wiekverbeteringen |
In 1934 kreeg deze molen op beide roeden het systeem-Dekker. Bij de grote restauratie van 1975 werden deze voorzien van neusremkleppen. Bij vervanging van het systeem in 2008/'09 zijn Dekkersysteem en remkleppen wederom aangebracht. |
Versiering
Eenvoudige baard, op de koppen van de voeghouten gemonteerd, donkerrood geverfd, met de opschriften 'De Hoop' en 'Anno 1817' en enige geverfde versieringen.
N.B. Voor de grote restauratie van 1975 stonden de naam 'De Hoop' en het bouwjaar 1817 vermeld aan de achterzijde van de kap. Aan de voorzijde zat een eenvoudige baard, op de koppen van de voeghouten aangebracht, zonder verder opschrift.
Geschiedenis
Nog voor de vereiste vergunning was verleend, werd in 1817 met de bouw van de windmolen op de Muyenberg, later de Mussenberg genoemd, begonnen. Twee inwoners van Horn, landbouwer Jacques Leurs, die ook de grond beschikbaar stelde, en molenaar Willem Evers waren de opdrachtgevers.
Let wel: dit zestienkant was niet nieuw: Leurs en Evers kochten het in Duitsland, vervoerden het naar Horn en bouwden het daar op. Helaas is over de herkomst in Duitsland vooralsnog niet meer bekend.
Zonder problemen ging de bouw in Horn niet: Baron de Keverberg d'Aldenghoor in Haelen tekende bezwaar aan; hij bezat een standerdmolen tussen Horn en Haelen, die voor de Franse Tijd de banmolen van beide dorpen was. Helaas voor de baron: de molendwang was inmiddels afgeschaft; de bezwaren werden niet ontvankelijk verklaard en de vergunning alsnog verleend.
Rond 1840 stond de windmolen op naam van Hendrik Verlinden, landbouwer te Beegden. In 1883 verkochten zijn erfgenamen de molen aan Jan Michel van de Voort. Hij was getrouwd met Hendrika Hubertina Trouwen, dochter van een molenaar uit Nederweert. Drie jaar eerder was Van de Voort al eigenaar van De Welvaart, de andere molen van Horn, geworden.
Bij de boedelscheiding in 1905 kreeg zijn zoon Peter Adriaan Hubert de windmolen De Hoop, waarop hij molenaar was. Vervolgens vererfde de molen in 1932 aan Jan Michiel Hubert van de Voort, echtgenoot van Maria Sophia Agnes Vermeulen.
In de jaren dertig lagen er op de molen twee koppel 17der maalstenen. Een koppel bestond uit blauwe Duitse stenen, waarmee boekweit en tarwe werd gemalen. Het zeven van de bloem uit het tarwemeel en de doppen uit het boekweitmeel vond plaats met een buil. De molen, met zijn korte gevlucht en kleine overbrengingsverhouding van 1: 4,4 maalde tamelijk licht, maar de capaciteit was niet groot. In 1911 plaatste Peter van de Voort een kleine maalstoel met een liggende benzinemotor in de gemetselde onderbouw van de molen.
In het voorjaar van 1934 werden Dekkerwieken aangebracht door Cor en Piet van Beek uit Nieuwe-Wetering (Z.H.). In een advertentie in De Molenaar van 16 mei 1934 vraagt molenaar Van de Voort een "ijzeren Spoorweg voor Windmolen, doorsnede middenring ca 3.80 Meter". Kennelijk wilde hij een Engels kruiwerk en dat zit nu inderdaad in de molen.
Totale vernieling als gevolg van de oorlog bleef beide Horner windmolens bespaard. In de nacht van 15 op 16 november 1944 bracht een Duits Sprengkommando een lading in de molen aan. Tijdens de voorbereidingen begon een Engelse aanval; toen het iets rustiger werd, zochten de Duitsers bescherming en keerden niet meer terug. De schade aan de molen bleef beperkt en kon direct na de bevrijding door de molenmakers Adriaens worden hersteld.
Helaas overleed molenaar Van de Voort al op 49-jarige leeftijd in 1949. De weduwe Van de Voort besloot vervolgens om, met de hulp van haar 16-jarige dochter Betsie, zelf de molen te bedienen. Zij was een aantal jaren de enige vrouw, die het molenaarsvak op een windmolen uitoefende. Dit trok de aandacht van de pers, in het bijzonder van de damesbladen. Haar moed en doorzettingsvermogen vonden waardering bij de Nederlandse Katholieke Bond van Molenaars St. Victor en de Vereeniging De Hollandsche Molen. De energieke voorzitter van de molenaarsbond St. Victor, Harrie Trouwen uit Heeze (N.B.), stelde middelen beschikbaar voor een elektrisch hulpgemaal om het werk van de twee vrouwen te verlichten, zodat bij harde wind of windstilte met de motor kon worden gemalen.
Een dringend noodzakelijke onderhoudsbeurt werd in 1951 door Adriaens uitgevoerd, waarbij onder andere lange schoren, kruilier, beplating van de Dekkerwieken en bekleding van de romp werden vernieuwd. Ondanks alle waardering en lof, die de instanties aan de weduwe Van de Voort hadden geuit, kwam er geen financiële hulp. De Hollandsche Molen en de bond St. Victor, die de bijdragen voor het herstel leverden, hadden nog een tekort van ƒ 400,-. Het rijk werd om ƒ150,- subsidie gevraagd, de provincie om ƒ 100,-; de gemeente kon wel ƒ 100,- geven, zo werd geoordeeld. Tenslotte werd het eerstgenoemde bedrag door het rijk als renteloos voorschot verstrekt; twee jaar later kende het College van Gedeputeerde Staten van Limburg een subsidie van ƒ 100,- toe. Deze bedragen vormen een schril contrast met de subsidies, die 25 jaar later werden uitgekeerd om de molens als monument te restaureren.
Op het einde van de jaren vijftig liep het gemaal van de molen sterk terug als gevolg van het gebruik van door een hamermolen gemalen gemengd veevoer op de boerderij. Met de stilstand bleef ook het onderhoud achterwege en op den duur raakte de zeldzame molen in slechte staat.
In 1968 besloot de gemeente Horn de molen voor ƒ 8910,- aan te kopen; twee jaar later nam zij eveneens De Welvaart over. In 1974 en 1975 werden beide molens door de firma Adriaens gerestaureerd.
De Hoop onderging het omvangrijkste herstel sedert zijn bestaan: het gehele uitwendige staande werk, staart en stroomlijnsysteem werden vernieuwd. De molenromp was oorspronkelijk met leien gedekt, gedeeltelijk nog met fraaie franse anjer-leien. Van de Voort had deze bedekking destijds laten vervangen door dakleer, omdat veel leien loszaten. Uiteindelijk besloot het gemeentebestuur de romp opnieuw van leien te voorzien. Het dek werd op een laag dakleer werd aangebracht. De kap kreeg eiken schaliën, eveneens op een onderlaag dakleer. Na de restauratie, waarbij kosten noch moeite werden bespaard, zag de molen er weer prachtig uit. Sindsdien werd de molen weer regelmatig in werking gebracht, al werd er niet meer gemalen.
Helaas raakte het Dekkersysteem in de loop van de jaren minder goede staat (zo waren de remkleppen al geruime tijd verwijderd) en draaide de molen steeds minder.
Een restauratie werd voorbereid en startte op 14 november 2008 met het strijken van de roeden.
Bijzonder was met name de binnenroede: deze was in 1925 door de firma Fransen (Vierlingsbeek) geleverd en de laatste Fransen-roede die nog op zijn oorspronkelijke plaats zat. Helaas kon deze roede niet gehandhaafd blijven en werd vervangen door een nieuw gelast exemplaar. Na ingrijpend herstel is de molen op 3 oktober 2009 feestelijk in gebruik genomen.
Deze molen is zeer bijzonder: het zestienkant is op zich al uniek, maar er zit meer in: het bestaat uit acht 'ware' en acht 'valse' stijlen: die laatste zijn niet uit één, maar drie stukken. Deze constructie is kennelijk niet bijzonder sterk geweest: al vroeg zijn aan de binnenzijde extra veldkruisen gestoken, alleen in de 'ware' stijlen.
Tot slot: de belt van de molen is met slechts 1,70 meter bijzonder laag; om onder de molen te komen moet men daarom 'afdalen'.
Aanvullingen
Uniek aan deze molen:
Het enige zestienkant van Nederland.
Eén van de zeer weinige molens die gedurende vele jaren beroepsmatig werd bemalen door een vrouw.
In deze molen zat (tot 2008) één van de laatste Fransen-roeden van Nederland; deze was bovendien origineel voor deze molen gemaakt.